Boombesprekingen

Als je graag nog meer leest over verschillende boomsoorten dan klik je door naar Bonsaivereniging Koya

Azalea, Beuk, Druif,Dwergmispel   



Azalea, Satsuki (Rhododendron Indicum)

Wie aan Japanse azalea denkt, denkt in de eerste plaats aan bladhoudende winterharde azalea's voor de tuin. Er bestaan echter ook Japanse azalea's die enkel geschikt zijn als potplant voor de huiskamer, omdat ze niet winterhard zijn. Japanse azalea's vormen dus een heterogene groep, die winterharde en niet winterharde cultivars omvat, maar ook planten met grote of kleine bloemen, die bovendien een grote variatie vertonen in vorm en kleur. Ze hebben op enkele na hun Japanse herkomst gemeen, maar vinden daarin ook hun verscheidenheid. Het Japanse klimaat vertoont immers van het noorden tot het zuiden zeer grote verschillen. De Japanse archipel strekt zich uit over een lengte van zowat 2000 km. In Tokyo telt men gemiddeld 150 vorstdagen, op het zuidelijkste  eiland Kyushu (de bakermat van de azalea) 112 vorstdagen, maar de vorst is van korte duur. De gemiddelde jaartemperatuur ligt er zeven graden hoger dan bij ons en het regent er drie maal zo veel. Ondanks de vorst is het klimaat er zeer zacht, zodat we geen echte winterhardheid kunnen verwachten. Soorten uit de bergen of uit het noorden kunnen echter wel voldoende winterhard zijn.
Japanse azalea is dus geen synoniem met winterhardheid. Van azalea's zijn er ongeveer 3000 soorten, de vroege bloeiers en de late bloeiers. Ze zijn ook onderverdeeld in reeksen en onder reeksen. De eerste azalea's werden in België ingevoerd in de periode 1901-1910 door Adolf van Hecke, en werden mee gebracht door Nederlandse bloembolhandelaars.

Grondmengsels: de samenstelling van het grondmengsel is een van de voornaamste begrippen bij de azalea cultuur. De grond moet voedingsstoffen inhouden, een goede verluchting en afwatering bezitten.

Een voorbeeld van een goede samenstelling voor het grondmengsel zal bestaan uit :

15 à 20%  lucht-  kiezel of lava

20 à 25%  water vasthoudend materiaal- kyriu of akadama

55 à 65%  vasthoudend materiaal-  heidegrond

Men dient er echter rekening mee te houden, hoe hoger het % doorlaatbaarheid is, hoe meer men de boom hoeft te gieten. Azalea's staan niet graag droog!!! Azalea's vragen steeds een zure grond, wat betekent een pH-waarde van 4,5 tot 5,6

Om enig goed resultaat te bekomen moet men ten minste één maal per week bemesten in de periode van onderhoudende groei ( maart - april met 3-9-12 ) 1 ml per liter
groei en bloeiperiode ( mei - juni - juli met 12-6-6 ) 1 ml per liter
naar de rustperiode toe ( vanaf 15 juli tot eind september met 0-12-12 ) 3 ml per liter


De verschillende soorten tekeningen in de bloemen :






 Hoe dieven herkennen :





Wanneer je azalea vergelijkt met een andere bonsai, groeit ze veel vlugger en zal ze vlugger een verwilderde indruk nalaten. Het is noodzakelijk de azalea 's tot 3 maal per jaar te snoeien.

In de vroege lente (maart - april) nemen we de scheuten weg die opwaarts of neerwaarts groeien, alsook de scheuten die aan de basis van de stam groeien en de dieven, dit om de bloei te bevorderen.

Na de bloeitijd (juni) de nieuwe opgaande scheuten inkorten en de neerwaartse volledig wegnemen. De uitgebloeide bloemen volledig verwijderen. Laat op iedere tak twee scheuten staan en snoei deze tot op twee bladeren terug.

In de herfst (oktober -november) mag men nooit een dikke tak snoeien om volledig afsterven van die tak te vermijden. De beste tijd voor dit zware werk is tussen maart en juni.

Voorbereiding van azalea's voor bedrading : plaats de boom drie dagen voor het bedraden in de schaduw, geef erg weinig water, waardoor de stam en takken buigzamer zijn.
Het ideale tijdstip om te bedraden is gedurende de maanden maart, oktober en november, opletten zowel kleine als grote takken zijn erg breekbaar. Schors is erg dun en dus makkelijk te kwetsen.

Belangrijk bij verpotting, deze gebeurt best na de bloei, gebruik geen wortelhaak om de grond te verwijderen maar een bamboe stokje, omdat de wortels net onder de oppervlakte delicaat zijn en nodig zijn om een mooie nebari (wortelvoet) te bekomen door deze goed te laten groeien kunnen de oppervlaktewortels goed aandikken.
Wortelsnoei wordt toegepast na de bloeiperiode. Bij jonge bomen elk jaar, bij oudere naargelang de wortelgroei. Bij verpotting van oudere bomen nooit de topaarde van de bovenliggende wortels volledig wegnemen. Steeds zorgen dat de grond rond de wortels volledig los is, door de boom de dag voordien geen water te geven, bij oudere bomen maakt men veel gebruik van de taartspie methode (dit zijn kleine driehoekjes die men uit de wortelkluit snijdt) de jaren daarop steeds andere spieën uitsnijden zodat na verloop van tijd alle wortels vernieuwd zijn. 

Potten en schalen: er zijn Chinese en Japanse geglazuurde en matte uitvoeringen, beide kunnen gebruikt worden, de afmeting mag voor azalea’s groter en een beetje dieper zijn dan anders om de vochtigheid beter te bewaren daar azalea's niet groeien in droge grond.

Azalea’s zijn ook vatbaar voor ziekten en insecten. Veel problemen kunnen vermeden worden indien men het volgende doet : plaats de pot op een zonnige plaats en goed verlucht. Geef de juiste hoeveelheid water, teveel kan wortelrot veroorzaken, te weinig belemmert de groei. 
- Bladluizen zijn sapzuigers aan jonge scheuten en onderaan het blad. Je merkt dit aan : de bladeren voelen kleverig aan, er zijn veel mieren aanwezig. (mieren eten de bladluizen niet op maar kweken ze zelf om ze te melken).
- Witte vlieg : vliegen massaal op bij verstoring, kleine gele vlekjes bovenaan het blad, het blad is kleverig en er verschijnt roetdauwschimmel en bladmisvorming.
- Trips zitten onderaan het blad en geven zilversporen en vlekken en bladmisvorming.
- Rode spint en mijten zijn moeilijk zichtbaar, deze insecten zijn schadelijk in alle stadia.  Bladeren krijgen een doffe kleur, groeiremming treedt op. Bij erge aantasting zijn de jonge scheuten bedekt met een fijn spinnenweb. Men kan ook controleren door een wit papier onder een tak te houden en enkele korte tikken op de tak te geven zodat de diertjes op het papier vallen.
- Bladvlekkenziekte is een schimmel en ontwikkelt zich onderaan het blad, wordt later zichtbaar aan de bovenzijde als geelbruine vlekken, met een goede verluchting kan men al veel verhelpen.
- Wortelrot merkt men aan slechte groeikracht, de wortels worden zwart de potkluit ruikt naar verrotting, met als gevolg taksterfte en later heel de boom.
- Bloemrot : een vlek verschijnt eerst en tast heel de bloem aan. Men kan dit voorkomen door preventief te spuiten op de boom, pot, grond en omgeving in de vroege lente.

Azalea's verdragen veel mest, maar overdrijf niet om geen verbranding te veroorzaken.


Jacky


                              

 


Foto’s : Willy Evenepoel
Bomen : Janine Droste

                                                                                                                                                                        
                                 

De Beuk, Fagus sylvatica, Buna

Moeder of koningin van het bos, de beuk roept gevoelens van geborgenheid op, een gevoel van veiligheid en degelijkheid.
 Het woord beuk is afgeleid van bos of beoce (Sanskriet= oude Indiase taal) en betekend zowel boek als boom, het Latijnse woord fagus en Griekse woord phagein betekent eten en heeft te maken met de eetbare vruchten, Sylvatica betekent “van de bossen”.
 Plaatsen die met beuken te maken hebben, zijn Boekhoute (Vlaanderen), het Engelse Buckingham is afgeleid van beuk, in Roemenië waar veel beukenbossen voorkomen hebben plaatsen als Boekowina en Boekarest met beuken te maken.
Hij kan tot 30 meter hoog worden en 250 tot 350 jaar oud worden. Hij is in staat om weinig licht optimaal te gebruiken daar de bladeren een gespreid vlak vormen laten ze weinig licht door voor andere planten in het bos en hebben ze doorgaans een hoge stam met een kroon die slechts 1/3 van de totale hoogte inneemt indien vrijstaand kunnen de takken tot aan de grond reiken.
 Deze inheemse soort is een grote majestueuze boom met een ovaalvormige kroon. De takken groeien horizontaal en laten hun bladeren in mooie schermen uitwaaieren.
De beuk is ook een zeer goede, sterke bonsai. Hij leent zich wel niet echt tot kleine bonsai. Daartegenover staat dat hij zeer winterhard is, gemakkelijk te krijgen en betrekkelijk gemakkelijk te bewerken. Reden genoeg om hem in je assortiment op te nemen.
Daarnaast zijn er een paar oosterse beukensoorten met een kleiner blad die ook zeer mooi ogen en de moeite van het proberen waard zijn.
Onze gewone beuk is nogal traag groeiend, zeker in een pot, de grootste lengtegroei gebeurt tussen 10 en 40 jarige leeftijd, de rust die uitgaat van beuken wordt in bonsai vaak tot uiting gebracht door ze in een bosje te planten.
De gewone beuk komt veel voor in Europa en is inheems, de beuk is algemeen in loofbossen van het laagland tot in het gebergte ( tot 1600m ) hij houd van een vochtig klimaat met zachte winters en een voeding rijke bodem. Hij vraagt een kalkrijke, licht vochtige, humusrijke en leemachtige grond. Hij is niet geschikt voor zware kleigrond of droge zandgrond, hij houdt ook niet van grond met hoge waterstand.
 In Zuidoost-Europa vinden we eerder de oosterse beuk ( Fagus Orientalis ), die een gegroefde schors heeft. In Duitsland is de beuk de belangrijkste boomsoort, de grote beukenbossen vinden wij in de Zuid-Duitse vooralpen en worden respectvol “Buchendome” (beukenkathedralen ) genoemd, zet de boom op een plek met gefilterd licht, vanwege de dunne grijze schors is ze gevoelig voor zonnebrand, de bruine beuk moet veel licht hebben anders kleuren de bladeren niet mooi donker. De boom goed beschutten tegen veel wind en langdurige vorst, de wortelkluit matig vochtig houden, maar geen water geven als het vriest. Hij heeft het liefst regenwater omdat leidingwater teveel zout bevat kan dit leiden tot bruine bladranden, opgepast in het voorjaar voor late nachtvorst.

Bij watergebrek laat de beuk zijn blad vrij snel vallen, geef daarom in de zomermaanden dagelijks en bij droogte tweemaal daags overvloedig water.



 De beuk hoort net als de inlandse eik en mediterrane tamme kastanje tot de napjesdragers familie (Fagaceae).
De beuk is eenhuizig. De mannelijke katjes zijn veelbloemig en hangen aan lange stelen. De vrouwelijke zijn tweebloemig, kort gesteeld en omsloten door een deksel met vier klepjes, het napje. De beuk bloeit tijdens het uitlopen. De mannelijke katjes verschijnen in mei, erg talrijk maar worden snel afgeworpen.
 Ik denk dat het helaas weinig mensen opvalt als een beuk bloeit. De vrouwelijke bloemsteel groeit namelijk uit tot een napje. Binnen het napje ontwikkelt zich het zaad, het beukennootje, het napje is circa 2,5 cm, goudgroen en splijt in vieren als het rijpt en bruin wordt. Dan vinden we het beukennootje, de noot is ongeveer 1 cm glanzend bruin met 3 holle zijden, en eetbaar.
                                         

Er bestaan talrijke soorten
De treurbeuk (pendula) heeft hangende twijgen waarvan de uiteinden de grond raken en daar zelf kunnen wortelen.

De varenbeuk (asplenifolia) heeft diep ingesneden blad

De Chinese beuk (engleriana) wordt 15 m hoog en heeft een brede eironde kroon, de bladeren hebben een spitse bladtop en zijn blauwachtig groen.
De Amerikaanse beuk (grandifolia) wordt 30m hoog en heeft breed spreidende kroon. Opvallend is haar zilvergrijze gladde bast, de bladeren zijn opvallend groot.
De Oosterse of Kaukasische beuk (orientalis) is een snelgroeiende boom van minstens 30m. Zij is inheems in Zuid-Europa, Klein –Azië, Noord-Iran.

De nootjes hebben een borstelvormig omhulsel.

De Japanse witte beuk (crenata) in de herfst worden de bladeren van deze bladverliezer bronsbruin, de bast is witgrijs
De bruine beuk (purpurea)
De Japanse beuk (japonica) deze kleine bladverliezende soort draagt felgroene, ovale bladeren
De Europese beuk( sylvatica) deze grote boom draagt levendig groene, afvallende bladeren, bronskleurig in de herfst. De bast is glad en grijs.

(Sylvatica heterophylla) deze variëteit heeft diep ingesneden gelobde bladeren
(Sylvatica riversii) een vorm met paarszwarte bladeren
(Sylvatica rohanii) deze gracieuze variëteit heeft diep ingesneden bladeren

 De beuken moet men in april/mei goed in het oog houden, want de uitlopers ervan groeien heel snel.

 Bovendien loopt deze soort slechts eenmaal in het begin van het voorjaar uit; daarom heeft men maar eenmaal de mogelijkheid om door nijpen het uitlopen binnen de perken te houden.
Het volgende enkel  toepassen op de eindknoppen als er geen lengtegroei van de takken meer nodig is of dikken van de takken.
 Voor het overige, voordat de bladeren zich helemaal openen, pakt men met de vingertoppen het midden van de uitloper en plukt hem er uit. Als men dit plukken nagelaten heeft, korten we de uitloper later met de schaar in. Helaas wordt dan de afstand tussen de internodiën groter en het gevaar bestaat dat de sap druk wegvalt en de twijg verdroogt.
 Ook bij blad snoei in de zomer is voorzichtigheid geboden. Bedenk, dat een kale boom niet in de zon mag staan!
Oude, uitgegraven exemplaren mogen helemaal niet ontbladerd worden. Jonge kwekerij exemplaren mogen maximaal elke twee jaar blad snoei ondergaan, echter alleen wanneer ze héél gezond zijn, knip de bladeren eind mei af voor ze zijn af gerijpt, waarbij het steeltje moet blijven staan.
Grote takken kunnen het beste in oktober worden gesnoeid of in het voorjaar voor het uitlopen. Onderhoud snoei kan gedurende de zomer maanden plaats vinden, waarbij de jonge loten tot op twee of drie bladeren worden teruggezet.
Omdat de eindknoppen dikker en sterker zijn dan de rest, kan men best in de winter de eindknoppen verwijderen .
De slapende ogen van de beuk lopen na het snoeien uit. De volgende uitlopers laten groeien en na drie- vier weken terugsnoeien tot op  een- twee bladeren. Omdat de overgebleven bladeren zeer groot worden kan men bij een gezonde boom, twee weken later eventueel blad snoei toe passen.
 In maart en juni is de beste periode om te bedraden. Een- en tweejarige takken laten zich nog gemakkelijk buigen. Omdat de diktegroei van de takken vrij snel gaat is het opletten voor het ingroeien van de draad. Het uitgroeien van littekens duurt vele jaren.
Verpotten iedere twee jaar, in het voorjaar(maart-april) als de knoppen beginnen te zwellen. Jonge beuken vinden het prettig ieder voorjaar verpot te worden. Marcoteren gaat bij de beuk zeer goed. Bemesten als de boom begint uit te lopen, iedere veertien dagen met bij voorkeur organische mest. Ze zijn zout gevoelig dus bij voorkeur geen minerale mest gebruiken. Vanaf augustus stoppen met stikstofrijke mest(N). zo lang het blad nog groen ziet kan stikstofarme mest gegeven worden, dus wel fosfor(P) en kalium(K)
                                         
 Vroeger werden beukenbossen speciaal voor de jacht aangeplant, omdat de noten aantrekkelijk zijn voor wilde zwijnen. Uit die tijd dateren de uitgebreide beukenbossen in Frankrijk, Duitsland en Denemarken. Daarnaast diende beukenhout als brandhout en de nootjes als veevoer.
 Het zware en harde beukenhout(wit met rode weerschijn) wordt gebruikt om meubels, parket, dorpels, fineer, speelgoed enz. te maken. Het afvalhout is zeer geschikt als brandhout, b.v. voor het stoken van ovens om het roken van vis en vlees.
 Enkel het hout dat geïmpregneerd is, is geschikt voor dwarsliggers en brugdekken.
Uit beukennootjes kan men olie persen. Het wordt gebruikt in de voedingsindustrie en voor de bereiding van zepen. Het is vooral geschikt als lampenolie. Beukenbladeren dienden vroeger ook wel als vulling voor matrassen. Beuken zijn kaprijp op 120-160 jaar en worden zelden ouder dan 300-400 jaar.

In de natuurgeneeskunde wordt beukenschors gebruikt tegen koorts en ontstekingen. Beukenblaadjes kan men op ontstekingen leggen. Tegen pijn aan het tandvlees, lippen of kiezen kan men op de blaadjes kauwen. Beukennootjes zijn eetbaar, wanneer men er te veel van eet kan dit leiden tot buitengewone vrolijkheid, gevolgd door hoofdpijn en misselijkheid. Dit komt door de zwak narcotische stof fagine. Deze stof wordt niet vernietigd door verhitting.
In de Germaanse mythologie is de beuk gewijd aan de opper god Odin. Volgens een Germaans ritueel goot men bloed van offerdieren over de stam van een beuk met rood blad, opdat de boom niet zou sterven. De Germanen beschouwden de beuk als heilig en sneden runenstaafjes uit het hout.  Bij de Romeinen was de beuk gewijd aan Jupiter en zagen haar als geluksbrenger, ze gebruikten het hout om offervaten van te maken. De heuvels van Corne in Tusculum die bedekt waren met beuken, waren gewijd aan Diana, godin van de jacht, het woud, de dieren en de maan.
Het volgende volksgebruik was om erachter te komen hoe het weer in de winter zou worden, hakte men op Allerheiligen(1 november) in een beuk. Bleef de wond droog, dan moest men met een strenge winter rekening houden. Beukenhout, geslagen met nieuwe maan, is duurzaam en wordt niet door de houtworm bevallen. Een stuk beukenhout dat je bij je draagt, beschermt je tegen ongeluk en stimuleert je creativiteit. Het drinken van water uit een holle beuk zou schurft en andere huidziekten genezen. Als er veel beukennootjes zijn zal de winter streng worden. Volgens de Engelse sjamaan Dusty Miller zou zij troost brengen aan ieder die haar opzoekt. Dorre beukenblaadjes staan ook bekend als “ heksengeld” waarmee heksen bepaalde diensten mee betaalden.


          


Foto’s : voorblad, achterblad en deze twee : Willy Evenepoel.
                                                                                                                                                   



                           Druif, Vitis vinifera

             
De meeste druiven komen uit landen en gebieden met een mild tot mediterraan klimaat, bijvoorbeeld de landen in het Middellandse Zeegebied zoals Spanje, Frankrijk, Italië, Griekenland en Turkije. Bepaalde streken in Duitsland zoals langs de Rijn en de Moezel lenen zich ook goed voor de druiventeelt, doordat de temperatuur op de zuidelijke rivierhellingen altijd een paar graden hoger is dan in de gebieden daarbuiten. Druiven worden ook gekweekt in Vlaanderen in druivendorpen als Hoeilaart en Overijse in Vlaams-Brabant.
De overgebleven druivenserres behoren tot het cultureel erfgoed van deze gemeenten en van de streek. De druiventeelt in het Hollandse Westland is bijna verdwenen. De druif wordt verbouwd met meerdere doeleinden: als fruit voor verse consumptie, als basis voor het maken van wijn of druivensap, voor de productie van rozijnen en voor de productie van druivenpitolie uit de pitten
Om als fruit geteeld te worden, is het noodzakelijk dat de vruchten groot en sappig zijn en vooral een zoete smaak hebben. Er zijn tientallen cultivars, die voor het eten van de vruchten in aanmerking komen. Hiervoor worden zowel witte als blauwe druiven verbouwd.
De trossen moeten al vroeg in hun ontwikkeling geselecteerd worden op basis van hun standplaats en hun omvang. Een van de belangrijkste bewerkingen om mooie, volle trossen te ontwikkelen, is het "krenten" van de druiven. Deze behandeling bestaat erin alle overtollige druiven uit de tros weg te knippen met een speciaal daarvoor ontwikkeld, scherpgepunt schaartje, waarmee men de niet bevruchte en de slecht geplaatste druifjes elimineert. Doet men dit niet, dan krijgt men enerzijds vruchten die te klein blijven, en die anderzijds zeer onregelmatig kleuren. Dit krenten gebeurt voornamelijk in de maand juli en wordt ook wel de groene oogst genoemd. Het is van het grootste belang dat de druiven gelijkmatig, en gelijktijdig afrijpen, zodat de pluk in één keer kan gebeuren. Alle soorten druiven kunnen gebruikt worden om rozijnen te maken.
De druivenpitten worden verwerkt tot druivenpitolie. Deze olie is enigszins groenig tot vrijwel kleurloos en kan in cosmetica worden toegepast. Bij het fonduen wordt deze olie binnenshuis gebruikt vanwege het hoge rookpunt en dus weinig vorming van oliewalm.


We gaan eerst kijken naar de grond waar de druif in staat. Dit is erg belangrijk, want het is de basis waar je druif op moet groeien. Bij elk type grond is het ook belangrijk dat de grond niet teveel water vasthoudt. Dit zou namelijk kunnen leiden tot wortelrot, waardoor de druif kan afsterven.
Mocht je een druif in een pot hebben en wil hij niet groeien? Dan is er een grote kans dat de druivenkluit te nat is, omdat het water niet goed weg kan uit de pot. Zorg voor voldoende gaten in de bodem, of zet de druif een jaar in de volle grond.
Een druif verpotten kun je het best doen in het najaar, rond november als het blad van de druif is gevallen, omdat de druif nu in rust gaat. De sapstromen komen nagenoeg tot stilstand. Na het verpotten de druif beschermen tegen vorst en wind.
Voordat je de druif in een nieuwe pot zet moet je de ondergrond van kalkkorrels voorzien. Kalk zorgt ervoor dat het wortelgestel snel kan hertellen. Het is goed voor de groei van de druivenwortels.
Als je drastisch gaat snoeien of de wortels gaat uitgraven als de sapstromen nog op gang zijn, kan je druif doodgaan. De sapstromen zijn zo krachtig dat de druif zijn wonden niet kan dichten en kan doodbloeden. De sapstromen komen rond januari weer op gang en dat moet je dus voor zijn.



Snoeien in het eerste jaar doe je als volgt. De druivenstek zal één en soms een heel aantal scheuten laten groeien. Het is de bedoeling dat we één scheut laten zitten en de andere terugsnoeien. Kijk naar welke kant de scheut, die je wilt bewaren, gaat groeien. Zorg dat je een scheut overlaat die correct groeit. Leid deze scheut naar boven. Die ene scheut die je hebt laten zitten, zal zijscheuten maken dit is niet de bedoeling. Deze zal je dan ook terug moeten snoeien of als ze nog klein zijn, eraf halen met je vingers. Je snoeit telkens, als de druif een zijscheut heeft, deze direct weg. Op deze manier zal alle voeding naar de lengte en dikte van die ene scheut gaan die je hebt overgelaten. Dit zorgt voor goede groei. Afhankelijk van het druivenras en de weersomstandigheden, zal de scheut van de druif groeien tot ongeveer 50 tot 175 cm. Ook het wortelgestel zal zich op deze manier sterk ontwikkelen. Uiteraard moet je zorgen voor een goede voedingsbodem. Als het najaar invalt, kan je de druif gaan snoeien. Snoei de druif terug tot 3 knoppen boven de grond. Dit lijk rigoureus, maar is echt nodig. Je kunt het beste net boven een oog snoeien. Dit doe je verschillende jaren na elkaar tot je de gewenste stamdikte hebt bekomen.
Zomersnoei voor je druif, wat houdt dit in? Elke druif heeft onderhoud nodig, zeker in de zomer. De zomersnoei zorgt voor een optimale groei van je druiventrossen.
Als de zomer begint en er vele mooie dagen vol met zon volgen, kan je druivenplant erg hard groeien. Heb je de druivenplant voor de sier? Dan kun je er voor kiezen om de druivenplant te laten verwilderen. De zomersnoei laat je dan achterwege, of je snoeit de takken weg die je niet mooi vindt groeien.
Vind je de druivenplant gewoon mooi om te zien, maar wil je ook mooie druiventrossen? Pas dan wel de zomersnoei voor je druif toe!
De zomersnoei bestaat uit meerdere facetten. Druiven toppen,
druiven dieven en druiven krenten.
In het voorjaar beginnen de eerste druiventrossen zich te vormen aan de druivenplant. Op een scheut waar zich een druiventros vormt, groeit de druivenscheut gewoon door met bladeren en soms zelfs een tweede tros. Dit is niet de bedoeling. Dit is het moment om weer te gaan snoeien. Dit is zeer belangrijk om ervoor te zorgen dat alle voeding naar de druiventros op die ene scheut gaat.
Elke vruchttak die een trosje druiven laat groeien, zal gesnoeid moeten worden. Dit kan je het beste doen door, na twee bladeren na het trosje, de vruchttak te snoeien. Deze bladeren die behouden blijven, gaan zorgen voor de opvang van het zonlicht en zullen het omzetten in voeding. Op deze manier zal de druiventros zo optimaal mogelijk groeien. De voeding gaat dan niet naar het doorgroeien van de scheut.
Indien er op één scheut (vruchttak) meerdere druiventrossen gevormd zijn, zorg dan dat er slechts één trosje overblijft, en wel, het trosje dat zich het dichts op de moederstam bevindt.
Alle scheuten die geen trosjes gevormd hebben, mag je terugsnoeien, maar dat hoeft niet. Sommige druivenplanten vormen weinig druiventrossen. Wat ‘bladvulling’ misstaat dan niet.
In het voorbeeld hieronder is te zien waar je de druivenscheut zult moeten snoeien. Eerst de druiventros, daarna twee bladeren en dan snoeien.
Op de foto is ook te zien dat er al een okselscheut is weggesnoeid. Dit wordt ook wel ‘het dieven van de druif’ genoemd.
      


Zomer snoei bij druiven is nodig om:
  1. de druivelaar compact te houden
  2. de trossen kunnen hierdoor optimaal ontwikkelen
  3. de druiven kunnen door de juiste lichtinval beter rijpen
  4. doordat de druivelaar luchtig is kunnen er minder schimmelziekten optreden (witziekte)
Kort gezegd, moet je de druivenplant absoluut niet in het voorjaar snoeien. De echte grondige snoeibeurt moet je in het najaar doen, voor de winter. De sapstroom is dan gestopt ; de druivenplant gaat in de rust voor de winter. Druiven snoeien kun je dan met een gerust hart doen; hij zal dan niet gaan bloeden.

   Jonge druiven


Lapsnuitkever
Overdag kan je onder de bladeren van je druif kijken of je de lapsnuitkever kunt lokaliseren. Anders bij de voet onder andere planten. Een lapsnuitkever is ongeveer 1 cm groot. Hij is te herkennen aan de groeven op zijn schild. Hij eet in het voorjaar van de knoppen en vreet later aan de randen van de bladeren.
Zowel de kever als de larven houden zich tijdens de winter schuil in de bodem. De larve richt veel schade aan, aan de wortels van de jonge druivenplant, waardoor de plant ernstige schade kan oplopen en zelfs kan afsterven als de wortels te veel beschadigd zijn. De kever is een echt nachtdier, dus zal zich overdag niet gauw laten zien.

Lapsnuitkever bestrijden
Bestrijding is vrij lastig bij deze kever. Je kunt ze ’s avonds vangen als het donker wordt, want dan worden ze actief. Zo kunnen ze geen eitjes meer leggen.
Ook is er een natuurvriendelijk biologisch product in de handel. Het product bestaat uit eitjes van zeer kleine parasitaire wormpjes of nematoden (parasitaire aaltjes). Het is een witte poedervorm. Dit kan je mengen met water en uitgieten over vochtige grond rond de druif. Dit, ter bestrijding van de larven die tussen de wortels leven. De ideale tijd om deze larven te bestrijden, is vanaf eind maart tot half juni en vanaf half juli tot oktober.
De aaltjes in dit bestrijdingsmiddel trekken in de grond en gaan actief op zoek naar larven van de lapsnuitkever die zich rond deze tijd bij de wortels bevinden. Dit is voedsel voor de aaltjes. Als er geen larven meer over zijn, sterven de aaltjes vanzelf.


De grauwe schimmel (Botryotinia fuckeliana) of Botrytis-rot is een parasiet en kan zowel kiemplanten als alle delen (blad, bloemdelen, stengel, vrucht) van planten aantasten. Bij een hoge luchtvochtigheid of een nat gewas vindt de aantasting via kleine wondjes of afgevallen bloempjes plaats en groeit de schimmel verder op afstervend en dood plantmateriaal. Van hier uit kan het ook levend materiaal aantasten. Soms wordt de aantasting pas veel later zichtbaar. Grauwe schimmel komt op zeer veel plantensoorten voor. Op de aangetaste delen ontwikkelen zich eerst bruine vlekken waarop later een grijs schimmelpluis gevormd wordt.


Tijdens de bloei is er een zeker risico voor botrytisaantasting. Een langzaam verlopende bloei waarbij de kroonblaadjes (de kapjes) slecht afgeworpen worden.



Echte meeldauw is een schimmel. Op de aangetaste druivenstokken ontstaan eerst witte poederachtige vlekken, die in een later stadium het gehele oppervlak bedekken. Het poeder bestaat uit sporen. Niet alleen de bladeren en druiven maar ook de stengels kunnen aangetast worden. Meestal worden de onderste bladeren het eerst aangetast. Oïdium heeft geen regen nodig om zich te vermenigvuldigen.
Als de besmetting plaatsvindt voor de bloeitijd dan vallen de druiven. Indien er na dan komt er een wit/grijs poeder op de schil van de druif en barst hij open en droogt hij uit. Veel blad en dus ook schaduw is gunstig voor de ontwikkeling van echte meeldauw. Echte meeldauw kan de winter overleven en het volgende jaar weer terugkomen.
Bestrijding: Zwavel en Bordeauxse pap eventueel in combinatie met paardenstaart of brandnetel preparaat ( in de biodynamie ).


   Levenscyclus Oidium




Het tijdstip waarop de sporen tot kieming kunnen komen, is globaal te berekenen.
Dit doe je door de gemiddelde dagtemperatuur verminderd met 8 °C te sommeren 




Peronospora is een There are about 75 species in the genus, mostly specific to genera or families of herbaceous dicotyledonous plants.schimmelziekte die ook wel valse meeldauw wordt genoemd. De veel gebruikte wetenschappelijke naam Peronospora viticola is intussen officieel vervangen door Plasmopora viticola. Zeer schadelijke schimmel die eerst de bladeren aantast en bij uitblijven van bestrijding vervolgens de vruchten





Meeldauw bestrijden
Meeldauw komt vaak voor met het Belgische vochtige weer.
Bij aantasting is chemische bestrijding mogelijk door te spuiten met een aftreksel van Heermoes of met een zwaveloplossing zoals, bijvoorbeeld, Microsulfo spuitzwavel van Bayer of vergelijkbare zwavelhoudende producten. Deze zijn gewoon verkrijgbaar bij het tuincentrum. Valse meeldauw is, net als echte meeldauw, ook te herkennen aan gele of bruine vlekken op het blad, maar hier zit het schimmelpluis aan de onderzijde van het blad. De schimmel overwintert in afgevallen blad en andere resten op de grond. Als het langdurig vochtig weer is, of hard geregend heeft, kan hij zich explosief naar boven verspreiden, over de gehele plant. Het blad wordt uiteindelijk bruin en verdroogd; jonge trossen verschrompelen.
Planten in goede conditie (open, luchtig, met niet te veel trossen) hebben minder last van aantasting. Door aangetast en overtollig blad weg te snoeien, wordt verdere uitbreiding tegengegaan. De nieuwere druivenrassen zijn beter resistent tegen schimmels. Chemische bestrijding is mogelijk door te spuiten met bijvoorbeeld Bayer Exact vloeibaar of soortgelijke middelen.

 Symboliek
In de christelijke iconografie is een tros druiven het symbool van het Laatste Avondmaal en daarmee van het bloed van Jezus Christus.
Ook is een tros druiven het
attribuut van Vincentius van Zaragoza, beschermheilige van de wijnbouwers. Verder geldt de druiventros als een symbool van vreugde en vruchtbaarheid; als zodanig wordt hij bijvoorbeeld vaak afgebeeld in de Hoorn des overvloeds.




Detail van het schilderij Hoorn des overvloeds.


Trivia
'De druiven zijn zuur' zegt men als men iets zegt te versmaden wat men toch niet kan of mag krijgen. Een voorbeeld is iemand die op dieet is en fantaseert dat hij taart met slagroom niet lekker vindt. De uitdrukking is ontleend aan een fabel van Aisopos: de vos kon niet bij de druiven en veronderstelde toen maar dat de druiven zuur waren.
De vos en de druiven

Een van de vruchten die gebruikt worden om de vrouw te vergelijken als geliefde van haar man.
De druiventros staat symbool voor vreugde en vruchtbaarheid.
Een druiventros (op een grafzerk) staat symbool voor geduld; wachten tot het wijn wordt, (het bloed van Christus).
Tenslotte is wijn het symbool voor feestvieren.





  

Jacky



                                                                                                                                                                    
                      


                Dwergmispel, Cotoneaster, kotoneasutà

Wie kent de Cotoneaster of dwergmispel niet, een struik die in vele tuinen en vooral voortuintjes staat. Is afkomstig van de rozenfamilie (rosaceae). Die dikwijls in de meest erbarmelijke situaties toch nog groeit, althans de sterkste soorten en die in de winter voor kleur zorgen door de vele rode bessen. De Cotoneaster groeit met vele vormen en variëteiten en is uitstekend geschikt voor bonsai. Ze zijn te verkrijgen als bodembedekkers, kruipplanten, half hoge struiken tot kleine boomvormen van 2 à 3 meter hoog




              
   

Problemen om hem te vinden zijn er niet tenzij men een zeldzame soort wil, er zijn zowat 50 gekweekte soorten en zo’n 400 tuinsoorten en ontelbare verwilderde soorten.
In China, het belangrijkste gebied van herkomst, aanvaard men slechts een 90-tal soorten wereldwijd waarvan er 59 voorkomen in China.
De Cotoneaster groeit in Europa, Noord-Afrika, China, Siberië en in de Himalaya. Alleen Cotoneaster Integerrimus Medikus is plaatselijk inheems in België.

Cotoneaster Integerrimus Medikus

De kleine witte tot wit roze bloempjes verschijnen in juni en zijn zeer talrijk aanwezig. Deze  veranderen later naar de herfst toe in mooie helderrode bessen. Ze zijn winterhard en  sommige soorten houden hun blad of gedeeltelijk, dit is ook afhankelijk van de koude in de winter. Ze hebben haast allen een zeer mooie herfstkleur, de cotoneaster heeft nog een goede eigenschap ze zijn niet veeleisend wat betreft de grondkwaliteit, zo groeit de Cotoneaster Dielsianus in een brede waaier van Habitats, ze werden gevonden op zowel beschaduwde als zonnige standplaatsen en op zowel kalkhoudende als zure gronden. Te veel schaduw kan gevolgen hebben op de bloei en later op de bessen. op permanent vochtige en beschaduwde plaatsen zullen ze het minder goed doen. Bij hoge temperaturen goed uitkijken voor uitdroging !!
Echt ingeburgerd zijn ze rond De Haan en Oostduinkerke en in droge bossen, verlaten spoorweg bermen, verlaten steengroeven en  zonnige hellingen langs het kanaal ter hoogte van Moen.













De Cotoneaster Divaricatus komt veel voor aan de kust in natuurreservaten, in het binnenland is hij zeldzamer, hoewel grote populaties bekend zijn, bv. op Antwerpen-Linkeroever (Sint-Anna)
De Cotoneaster Horizontalis is de bekendste en groeit vrijwel overal, op licht zure gronden doet hij het minder goed, het is de meest gekweekte soort.



 Cotoneaster Horizontalis

De meeste Cotoneaster soorten zijn apomictisch, d.w.z. dat ze zich ongeslachtelijk ( zonder bevruchting) voortplanten. Nakomelingen zijn hierdoor perfecte copieën van de moederplant.
Zaaien ,  dan moet men de rijpe vruchten wassen en de zaden onmiddellijk zaaien. Daar de zaden zeer lang moeten liggen voordat ze kiemen ( tot 18 maanden en meer ) en zaailingen vrij lang wachten met bloeien is het geen aanrader, stekken gaat uitstekend, men kan de beste stekken nemen in juni-juli. Stekken van heel bloeirijke planten gaat het beste, men behandeld de stek zoals altijd: scherp afsnijden zodat er geen rafels overblijven, met een stekmedium van de helft aarde en de andere helft scherp zand, men kan hier ook gewoon stekpoeder gebruiken met een goed doorlatend grondmengsel. Marcoteren gaat ook goed.
De vogels eten de bessen bijzonder graag en op die manier worden de gekweekte soorten verspreid in het wild, het duurde nog vrij lang vooraleer de niet-inheemse soorten begonnen te verwilderen Een bijkomend probleem is dat nogal wat soorten beschreven zijn op basis van gekweekte planten die onbekend zijn in het wild. Hierdoor is de taxonomie bijzonder complex en heerst er onenigheid tussen verschillende auteurs. Het op naam brengen van Cotoneaster-soorten is niet eenvoudig en vergt een zekere ervaring. Voor een betrouwbare determinatie dient de plant op verschillende tijdstippen tijdens het seizoen onderzocht te worden.
Tijdens de bloei worden de kroonblaadjes gecontroleerd op rechtopstaand, uitgespreid, kleur van de helmknopjes en hun aantal, aantal bloemen per bloeiwijze en hun vorm, grootte en beharing van de bladen op niet bloeiende takken dit in de periode mei-juni.
In het vruchtstadium worden de kleur en vorm van de rijpe vrucht, het aantal zaden per vrucht nagezien, bij enkele soorten wordt de definitieve kleur pas laat in het seizoen bereikt.
Overrijpe vruchten kunnen paars tot zelfs zwart zien.
In de winter worden ze nagezien of ze wintergroen of bladverliezend, of half wintergroen zijn  (rond midden januari).
Meerdere Cotoneaster soorten hebben geen al te beste reputatie bij natuurbeheerders en worden in natuurlijke Habitats als ongewenste indringers beschouwd, vooral de Cotoneaster Horizontalis staat in België bekend als invasief.


   Deze foto komt uit het boek van Morton Albek shohin bonsai, boek in onze bib verkrijgbaar


Alle soorten dwergmispel bevatten blauwzuurverbindingen: amygdaline in de zaden en prunasine in de bladeren en de schors; de concentraties verschillen naar gelang de soort. Blauwzuurverbindingen zijn erg giftig. Toch zijn er tot nu toe geen ernstige vergiftigingsverschijnselen gekend.

 Enkele soorten

Kleinbladige
Cotoneaster adpressus
Zeer laag, spreidt zich wijd uit. Deze stamt voort uit China. Kleine, onregelmatig staande takken, bladeren kleurrijk in de herfst, bessen kegelvormig en levendig rood. Een mooie soort is de 'Little Gem'.

Cotoneaster dammeri
Liggende struik en altijd groen. Veel tuinvormen stammen voort uit deze soort. Wordt veel als bodembedekker gebruikt. Afkomstig uit China. Gekende soorten zijn: 'Coral Beauty', 'Skogholm' (minder bloeiend en dus minder besdragend). Klein donkergroen blad, de bessen zijn oranjerood tot vuurrood.

COTONEASTER horizontalis.
Wel de best gekende variëteit. Traag groeiend, half kruipend, half opgaand en afkomstig uit China. Waaiervormige takken, zijtakken in een vorm van een visgraat. De blaadjes zijn bijna rond, diepgroen en blijven in milde winters aan de takken zitten. In de herfst is hij meestal helemaal met ronde en rode bessen bedekt. 'Coralle' heeft bijna dubbel zo grote bladeren en bessen zoals de gewone vorm. 'Saxtilis" is dan weer een kleinere vorm, de struik heeft een heel aparte habitus en een mooie en herfstkleur.

COTONEASTER microphyllus.
Klein blad, liggende struik die sterk vertakt is, behoudt het blad in de winter en heeft rode vruchten. Stamt voort uit de Himalaya en is zeer sterk. Wordt veel gebruikt voor talud en in rotstuinen. Ook hier zijn verschillende tuinvormen verkrijgbaar.

COTONEASTER 'Wardii hybriden'.
Onder deze naam worden verschillende kruisingen aangeboden. Meestal zijn het winterharde planten met vrij sterke groei. De kleur van de vruchten kan schommelen van geelachtig tot karmijnrood.

Grootbladige
COTONEASTER salycifolia.
Zeer sierlijke opgaande en breed uitgroeiende soort met grotere, wilgachtige bladeren die aan de onderzijde blauwachtig behaard zijn. Bloemen en vruchten hangen min of meer in trossen. 'Gnom' is zeer traaggroeiend. 'Herbstfeuer' heeft min of meer een treurvorm. Buiten deze soorten zijn en worden er nog een heleboel andere aangeboden, dikwijls zeer plaatsgebonden en is het onmogelijk deze allemaal te beschrijven of ze zelfs maar op te sommen.

                     
 

Cotoneaster X Suecicus Juliette is een bontbladige cotoneaster




De Cotoneaster is vatbaar voor bacterievuur of perenroest.
Aan het begin van de zomer, wanneer alle bomen en struiken weer getooid zijn met fris nieuw blad, valt een kaal gevreten boom of struik des te meer op dit zijn dan de Larven van de stippelmot die vreten aan zaden en bladeren van alle appelachtigen (Rosaceae) en spinnen zich helemaal in. Enorme nesten van gesponnen draden geven bomen of struiken een spookachtige gedaante. In deze nesten verpoppen de larven zich eerst tot rups en later tot vlinder.

 

                   


Alle snoei, ook wortelsnoei wordt goed verdragen. Vormsnoei en bedraden kan het beste in het voorjaar gebeuren. meestal moet er dan drastisch gesnoeid worden omdat de Cotoneaster veel zijtakken maakt, als u tegelijk wortelsnoei wilt toepassen is dat geen probleem. Onderhoudssnoei bestaat er vooral in om de lange scheuten in de loop van het groeiseizoen terug te knippen.

        
          

Hij is ook geschikt voor verschillende stijlen, vooral voor shohin vanwege de kleine blaadjes.
De groenblijvende soorten moeten in de winter ook het nodige water krijgen, zorg dat de kluit niet uit droogt. Tijdens de bloei en de vruchtzetting geven we geen mest, de rest van het groeiseizoen mag men redelijk zuinig zijn met bemesten.


Er is nog een Cotoneaster maar die behoort tot een andere familie, namelijk Escalloniaceae de Corocia Cotoneaster of Zigzagstruik
Hij houd het liefst van halfschaduw. Doet het ook op een plaats met minder licht.
In de winter op een lichte plaats overwinteren bij een temperatuur van 5-10°C, want hij is niet winterhard. Regelmatig een beetje water geven.
Zorg er voor dat er geen water in de pot blijft staan, zoals zijn naamgenoot houdt hij niet van natte voeten.


Deze struik vormt een wirwar van zigzaggende takken. Hij groeit vrij traag en wordt maximaal 2m hoog. Hij bloeit in het voorjaar met geurende, gele stervormige bloemen die mooi afsteken tegen de ronde, donkergroene blaadjes.
Na de bloemen volgen de ronde, oranjerode vruchten.
Deze plant behandel je bij voorkeur als een kuipplant die vanaf het einde van het voorjaar buiten op het terras kan staan.